Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [50]Die groot is van grimmigheid, zal [51]straf dragen; want zo gij [hem] [52]uitredt, zo zult gij nog moeten [53]voortvaren. 50. Te weten, de zoon, die zeer moedwillig en korzel is, of om der straf wil veel getier en grote beroerte maakt. 51. Dat is, behoort de straf niet te ontgaan, zelfs ook om zijn onmatig gebaar, dat hij aanstelt. 52. Te weten, uit de straf, die hij verdiend heeft. 53. Te weten, met hem te straffen, overmits hij, los zijnde van kastijding, bozer zal worden en een oorzaak van veel kwaad. Of, hij zal boete betalen; want zo gij hem uithelpt, dat is, de boete voor hem betaalt, zult gij het meer moeten doen. Sommigen nemen deze spreuk in het algemeen van alle zeer grimmige mensen.